Daar zit ik dan. Nog niet zo vaak ben ik op een kamer in het azc geweest. Een beetje onwennig dus. Gelukkig krijg ik thee. Nee, niet met zo’n zakje. Wat blaadjes en kruiden – ik denk kardemom en kruidnagel – in een thermosfles, waar ik aandachtig naar kijk.
Wat is het nu en hoe smaakt het? Met een grote grijns wordt mijn kopje volgegoten. “Echte Afghaanse thee Djap!” De lange aa-klank in mijn naam blijft lastig, net als de ‘j’ trouwens. Ondertussen probeer ik wat te praten over school en wat hij daarvan vindt. Alles is mooi, leuk en goed. Als ik doorvraag blijkt het toch ook wel lastig te zijn. “Ze gebrauken moeilijke woorden Djap, veel moeilijk.” Nog voordat mijn kopje weer leeg op tafel staat, is deze weer volgeschonken. Dat ritueel herhaalt zich trouwens zeven keer.
Hoe zeg je dat je na bijna anderhalve liter thee genoeg op hebt? Ik weet dat ik niet zomaar ‘nee’ kan zeggen, ook wil ik niet ondankbaar zijn. Maar anderhalve liter is zelfs voor iemand die sociaal wenselijk wil zijn, veel…
“Djap, wil jij thee?” vraag m’n Afghaanse gastheer. Ook omdat ik één jaar ouder ben, wil hij extra goed voor me zorgen. Zelf was hij al gestopt met thee drinken. “Nee, dank je wel”, antwoord ik op m’n beleefdste Nederlands. En duidelijk schrok hij. “Vind je de thee niet lekker?” Oei, daar was ik al bang voor. Na zeven keer denk je dat toch niet meer? De ‘nee’ blijkt toch een grote afwijzing te zijn. Daarom vraag ik hem: “Hoe zeg je in Afghanistan dat het lekker is, maar ook dat je genoeg hebt gehad?”
De volgende keer als iemand uit het Midden-Oosten mij vraagt of ik thee wil, antwoord ik:
“Ja graag! Erg lekker, maar ik heb genoeg gehad.” Want ik wil wel thee, maar nu even niet…
Deze ervaring is vanuit mijn begintijd bij stichting Gave.