De kinderen in de klas gingen rechtop zitten. “Ik wil echt heel graag mee!”, klonk het van verschillende kanten. Spannend wie het nu zou worden. Er mogen er namelijk maar drie mee. Toen de kinderen naar huis mochten, kwamen gelijk al een paar ouders in de klas. ‘Wat ben je precies van plan?’.
Op de dag zelf haalde ik vier stuiterende kinderen op. Vier. Want er wilden er wel 18 mee, maar dat pas niet in mijn auto. Misschien toch eens een busje aanschaffen. De vragen kwamen gelijk al. ‘kunnen ze Nederlands? Wonen er veel mensen? Kent u ze allemaal? Gaan we alle kinderen iets geven?’.
Een tijdje terug hebben we op school tasjes gevuld, met speelgoed en ander kindermateriaal. Net als vorig jaar trouwens. Als je in het AZC woont, dan is het niet zo leuk om vakantie te hebben. Wat moet je doen? Of wat kan je eigenlijk doen? Door verveling ga je jouw eigen land nog extra missen.
Enthousiast stappen we de auto uit. De tasjes laden we in twee grote draadcontainers, waar normaal op het AZC linnengoed in vervoerd wordt. Samen met een bevlogen COA-medewerker gaan we op pad. Zij heeft een lijst met kamernummers en leeftijden, wij hebben de tasjes en knuffels.
Een deur draait open. Een slaperig hoofd komt om de hoek, het is al 8 uur ’s avonds. Een grote glimlach verschijnt als het idee duidelijk wordt. Er wordt een kind geroepen en die mag het tasje aanpakken. Dolgelukkig wordt het gelijk opengemaakt.
De kinderen uit mijn klas zijn onder de indruk. De vinden de kamers klein. En het is lastig dat ze nog niet allemaal Nederlands kunnen. Sommigen zijn echt nog maar een paar dagen in Nederland. Ze vinden het wel heel mooi om te doen.
Wat het leukste was? ‘Dat de kinderen echt heel erg blij werden!’